maandag 28 december 2015

Schepping en evolutie (11): Fossielen [b]

,,Wel een heel boeiend onderwerp, fossielen. Misschien ga ik er zelf ook nog eens naar graven.”
,,Ah, gelukkig alvast één ding waarover we het eens zijn. Het lijkt me leuk om eens iets af te spreken.”
,,Maar je argument dat onveranderde soortgroepen en levende fossielen de evolutietheorie onderuit zouden halen deugt niet. Er zijn in de natuur wel meer vreemde zaken die echter door evolutiebiologen heel goed verklaard kunnen worden. Soorten veranderen pas als de milieuomstandigheden ze daartoe dwingen, dus als er veranderingen optreden waaraan ze zich moeten aanpassen.”
,,Twee dingen. Het eerste is dat de erosiesnelheid zo hoog is dat de continenten tijdens de veronderstelde vierenhalf miljard jaar van het bestaan van de Aarde al een aantal malen moeten zijn afgesleten en weer opgebouwd, dus biotopen zijn verdwenen of veranderd. Ten tweede zijn er vele klimaten over de aarde heengegaan, naar wordt verteld. Zo was er in het Carboon een warm en vochtig klimaat, in het Perm wisselend, in het Trias warm en droog, in het begin van het Tertiair heet en aan het einde ervan de koude ijstijden met warme tussenpozen. Kortom: ik ben geneigd te zeggen dat je in wonderen moet geloven om vol te houden dat soorten honderden miljoenen jaren onveranderd kunnen blijven, nog afgezien van genetische overwegingen.

,,Dat van die erosie trouwens, nu we het toch over geologie hebben, maakt het wereldwijd voorkomen van oude aardlagen en het voorkomen van jonge lagen hoog in de bergen minder waarschijnlijk. Ook vulkanische activiteit en gebergtevorming lijken veel te snel te gaan voor een zo oude aarde. En dan heb ik het nog niet eens gehad over ontbrekende lagen, lagen die elkaar een aantal malen afwisselen, lagen die in elkaar overgaan en plaatsen waar oude lagen bovenop jonge liggen. In dat laatste geval spreekt men van een – door tektonische krachten veroorzaakte – overschuiving, maar de moeilijkheid is dat daar in veel gevallen geen sporen van te vinden zijn, terwijl een verplaatsing van zovele tonnen materiaal, verdeeld over een oppervlakte van soms duizenden vierkante kilometers (zoals de Lewis-overschuiving in Montana), over een afstand van soms honderden kilometers (zoals bij de Matterhorn en de Mythentop in Zwitserland), diepe sporen moet achterlaten in het landschap. Maar soms is het zelfs zo dat die lagen in elkaar overlopen, zoals in de Empire Mountains in Arizona.
,,Op verscheidene plaatsen ter wereld zijn hele rotspakketten gebogen zonder te breken, een aanwijzing dat ze nog zacht en dus onlangs gevormd waren. Het schijnt dat het Cambrische Sawatch-zandsteen nog zacht was bij opheffing van de Rocky Mountains tijdens het Krijt. Platgedrukte polonium-radiohalo’s in het Colorado-plateau suggereren dat een pakket van Trias-, Jura- en Eoceenlagen binnen enkele maanden werd afgezet. Zandsteenlagen moeten nog zacht zijn geweest en veel water hebben bevat toen verscheidene andere gesteentenlagen erbovenop werden afgezet en kalksteen zich daarin door scheuren en gaten een weg omhoog perste. Op verscheidene plaatsen zijn niet-weggeërodeerde voetsporen en ribbelstructuren te vinden. Sporen van bodemvorming en verwering daarentegen zijn vrij zeldzaam, terwijl dat overal tussen de lagen aan te treffen zou moeten zijn. Dat de lagen zelf op catastrofale wijze zijn afgezet is namelijk inmiddels algemeen geaccepteerd; de lange tijdsperioden zouden dus tussen de lagen moeten liggen; maar nauwelijks een spoor daarvan. En dan zijn er nog meer aardkundige feiten die eerder wijzen op een ramp van wereldformaat dan op lange rustige perioden afgewisseld door kleine natuurrampen: het overheersen van mariene afzettingen op de continenten, het feit dat er vijf keer zo veel sediment op de continenten ligt als op de zeebodem, overblijfselen van een ontzaglijke waterafvoer zoals het Grand Canyon, enzovoort. En om terug te komen bij de fossielen: een uniformitarische geologie kan moeilijk polystrate fossielen als dendrolieten en wormengraafsporen verklaren... Wordt vervolgd.”

maandag 21 december 2015

Schepping en evolutie (10): Fossielen [a]

,,Je zou nog wat praten over fossielen.”
,,Goed onthouden. Luister, fossielen vertellen een verhaal; ze spreken nog nadat ze gestorven zijn, zogezegd; alleen nu niet meer verstaanbaar voor soortgenoten, maar slechts nog voor mensen – eén búítengewoon voorrecht valt ons ten deel. Maar zonder gekheid: fossielen spreken een taal. Om te horen hoe die klinkt moet je Le carnival des animeaux van Saint Saëns luisteren. En om erachter te komen hoe je dat moet vertalen moet je je oor te luisteren leggen bij paleontologen.
,,Alleen is het jammer dat die het er niet over eens zijn wat de fossielen nu eigenlijk zeggen. Toen Champollion de Egyptische hiërogliefen ontcijferd had is er voor zover ik weet nooit iemand opgestaan die beweerde dat hij ze volledig verkeerd vertaalde. Maar met de fossielen is het een ander verhaal.
,,Ook op dit gebied zijn er met name twee strijdige lezingen van het fossiele verslag. Je weet dat een fossiel een versteend overblijfsel is van een organisme uit vroeger dagen. Een hele plant, een dierenskelet, losse botten, een lichaams- of pootafdruk, noem maar op, te vinden in aardlagen oftewel rotsmassieven. Volgens het uniformitarisme van Lyell zijn alle aardlagen geleidelijk ontstaan, dus moeten ook te fossiliseren planten en dieren in de loop van vele jaren zijn bedolven en versteend.”
,,Maar dat gelooft bijna niemand meer.”
,,Klopt, en terecht. De geologie laat onder druk van het feitenmateriaal steeds meer catastrofen toe. Maar het evolutionisme van Darwin staat nog overeind, zij het ook met de nodige aanpassingen. Alleen, hoe bewijs je die theorie? Volgens sommigen, zowel tegenstanders als aanhangers, is dat moeilijk; de biologische moeilijkheden voor de evolutietheorie zijn groot, maar het fossielenarchief schijnt hoop te bieden. Professor C.O. Dunbar schrijft: "Fossielen vormen de enige bewijzen dat het leven zich heeft ontwikkeld van simpele tot meer en meer complexe levensvormen."
,,Wat zeggen nu de fossielen? Volgens deze lezing dat het leven zich ontwikkelde van eenvoudig eencellig tot ingewikkeld veelcellig; in de loop der tijdperken verschenen steeds ingewikkelder levensvormen. Dat blijkt uit de fossiele vondsten: hoe dieper in de aarde – dus hoe ouder – hoe eenvoudiger de gevonden organismen. De evolutionaire stamboom komt overeen met het fossielenarchief. De volgende stap is, om aan de hand van die stamboom de ouderdom van een bepaalde aardlaag vast te stellen. Daarvoor heb je gidsfossielen, die kenmerkend zijn voor een bepaalde periode in de aardgeschiedenis. Zo schreef de paleontoloog Schindewolf in 1957: "De enige chronometrische schaal die in de geologische geschiedenis te hanteren is voor de stratigrafische (…) klassificatie van gesteenten en voor de datering van geologische gebeurtenissen, wordt verschaft door de fossielen. Dank zij de onomkeerbaarheid van de evolutie bieden zij een ondubbelzinnige tijdschaal”. Dit is echter een cirkelredenering: evolutie bewijs je uit de paleontologie, en de paleontologische relatieve datering haal je uit het evolutiemodel. Ter ijking van de dateringen worden daarom ‘absolute’ dateringsmethoden toegepast, zoals de radiometrie, die zoals we zagen nogal problematisch is. Andere dateringsmethoden, zoals aan de hand van warven, zijn niet beter en gaan bovendien niet zo ver terug in de tijd. Kortom: het blijft een wankele basis, reden waarom blijvend grote waarde wordt toegekend aan gidsfossielen. Maar helaas, ook die zijn bepaald niet feilbaar. Zo is de verspreiding van een belangrijke groep gidsfossielen, de foraminiferen, slecht bekend. Daar komt bij dat er veel variatie blijkt te zijn binnen de soort en dat de taxonomie vaak werkt op grond van laag in plaats van kenmerken, dus weer die cirkelredenering.
,,En hoe kan het dat, om maar enkele soortgroepen te noemen, kevers en libellen sinds het Perm (‘ouder dan 250 miljoen jaar’) niet wezenlijk zijn veranderd; haaien en longvissen sinds het Devoon; mossels, zeesterren en wormen sinds het Ordovicium; en wieren, bacteriën en schimmels sinds het Precambrium ongeveer hetzelfde zijn gebleven? Meer dan een half miljard jaar, dat is toch best lang. En nog gekker: coelacanten en de Brughagedis zouden al sinds het Krijt uitgestorven zijn, maar blijken springlevend. Neopilina komt niet voor tussen het Devoon en nu, en Lingula zou in het Ordovicium zijn uitgestorven, maar leeft. En zo zijn er nog veel meer levende fossielen. Geheimzinnig raadsel.”

maandag 14 december 2015

Schepping en evolutie (9): Het heelal

,,Maar jullie hebben wel een probleem. Als de aarde pas zesduizend jaar oud is, hoe kan het dan dat we sterren kunnen zien die miljoenen lichtjaren ver weg staan? Was het heelal er al lang vóór de scheppingsdagen?”
,,Dat denk ik niet; er zijn er wel die het denken, maar dan kom je volgens mij in de knoei met de bijbeltekst, bijvoorbeeld omdat God "de hemelen en de aarde" schiep in zes dagen, volgens Exodus 20; en omdat de hemellichamen pas op dag 4 werden geschapen.”
,,Wat dan? Schiep God illusies? Dat God het sterrenlicht onderweg geschapen heeft, vooruit, maar hoe zit het met een supernova? Eerst een neutronengolf, dan zichtbaar licht, dan röntgenstraling… een beeld van een explosie die zich nooit heeft voorgedaan; kortom, het heelal als een gigantische lichtshow.”
,,Heel scherp opgemerkt. Hier ligt één van de grootste moeilijkheden voor creationisten. Gezien de dingen die ik elders in de Bijbel over God lees geloof ik persoonlijk niet dat Hij illusies geschapen heeft, al zeg ik niet dat het niet kan. Creationistische kosmologen is er veel aan gelegen het raadsel te ontsluieren van wat er dan wél gebeurde op de vierde scheppingsdag. Maar de lastigheid is, dat omtrent het heelal nog heel veel onbekend is. Dat is trouwens net zo goed een moeilijkheid voor de naturalistische wetenschappers; de oerknaltheorie, die door de meesten van hen aangehangen wordt, is eveneens zeer twijfelachtig en afhankelijk van hypothetische grootheden als inflatie, donkere materie en donkere energie. Een groep seculiere kosmologen stelt dat de theorie slechts overeind gehouden wordt door alleen waarnemingen die passen binnen het standaardmodel te publiceren en concurrerende modellen uit te sluiten van financiering, waarmee het veeleer een religieus dan een wetenschappelijk idee is geworden. Dat zegt genoeg. Maar goed, het blijft lastig om die grote afstanden in het heelal te verklaren met een jonge schepping.”
,,Je kunt zeggen dat je dat van die afstanden niet gelooft.”
,,Ja, maar dat doet geen enkele goed geïnformeerde creationistische sterrenkundige. De verschillende afstandmeetmethoden zijn redelijk betrouwbaar, behalve van de roodverschuiving als afstandsbepaling van de verste hemellichamen, die is twijfelachtiger; maar tot zo’n 8 miljard lichtjaar zijn de berekeningen tamelijk betrouwbaar. Dus er moet iets anders bedacht worden. Humphreys kwam met het idee dat de lichtsnelheid in het verleden misschien veel groter was. Dit werd bevestigd door metingen van Setterfield, die eveneens constateerde dat de constante van Planck juist was toegenomen. Hij bouwde vervolgens aan de hand van de Kwantumtheorie, de Stochastische Elektrodynamica en de Plasmatheorie een kosmologie op die een soort alternatieve oerknal inhield, maar dan eentje met een veel grotere beginsnelheid; uit dit model vloeide onder andere voort dat de planeten pakweg een dag of vier eerder ontwikkeld waren dan de bijbehorende sterren, en dat alles zich in de loop van enkele duizenden jaren ontwikkelde tot wat we nu kunnen waarnemen.
,,Setterfields berekeningen van de lichtsnelheid konden later echter niet bevestigd worden door andere metingen. Daarom ging Humphreys het zoeken in een andere hoek: de tijd. Over die raadselachtige dimensie is niet zoveel bekend, maar wat er vanuit de Algemene Relativiteitstheorie – het beste natuurkundige model dat we vandaag hebben – wél van bekend is, is dat de tijdsverloopsnelheid afhankelijk is van de zwaartekracht. Nu is het zo dat astronomen veronderstellen dat het heelal onbegrensd is en dat wij ons op een willekeurige plek daarin bevinden en dat het heelal geen middelpunt heeft. Dit is echter een aanname die niet gebaseerd is op waarnemingen; sterker nog, er zijn aanwijzingen dat het heelal werkelijk een middelpunt bezit, zoals de straling van quasars en de draairichting en verspreiding van melkwegstelsels. Welnu, volgens Humphreys zouden wij ons dicht bij dat middelpunt bevinden, iets wat volgens de kansrekening bijna uitgesloten is, maar vanuit de scheppingsidee logisch. Nou, in het begin van de schepping was volgens zijn model het heelal veel kleiner en de meeste massa bevond zich rond het middelpunt, waar dus de zwaartekracht veel groter was dan elders. Redenerend vanuit de Algemene Relativiteitstheorie blijkt dat dan voor een waarnemer op aarde de tijd vrijwel stilstond, terwijl er ver in het zich uitbreidende heelal miljoenen jaren verstreken.
,,Of dit model houdbaar is moet nog blijken, en er zijn ook andere modellen voorgesteld, bijvoorbeeld door Hartnett met zijn Kosmologische Relativiteit, maar we weten nog te weinig van de krachten in de kosmos om definitieve uitspraken te kunnen doen over hoe alles is ontstaan. Al met al bestaat er nog geen sluitend creationistisch model, maar evenmin is het standaardmodel sluitend. Er zijn veel te veel feiten die niet overeenkomen met de theorie, waaronder tal van aanwijzingen dat het heelal pas enige duizenden jaren oud is, zoals de ouderdom van kometen, de sterkte van het magnetisch veld rond de planeten, de zuiverheid van de ringen van Saturnus en het feit dat het op Uranus en Neptunus nog steeds zwaar stormt.
,,Bovendien volgt uit de wet van behoud van energie, de eerste wet van de thermodynamica, dat het heelal een begin moet hebben. Daar komt bij dat de fijne afstelling van factoren in het heelal die leven op Aarde mogelijk maken een redelijke gedachte aan toeval uitsluit. Kortom: het heelal moet geschapen zijn, maar hoe, daar kunnen we weinig zinnigs over zeggen.”

maandag 7 december 2015

Schepping en evolutie (8): Dateringsmethoden

,,Maar denk je nu ook dat de aarde pas zesduizend jaar oud is?”
,,Pas? Weet je hoe lang dat is, zesduizend jaar? Maar je heb natuurlijk gelijk, dat dat maar een fractie is van de vierenhalf miljard jaar die de gangbare wetenschap nodig heeft.”
,,Nodig heeft? Het is gewoon gemeten.”
,,Fout. Wat er gemeten wordt, dat zij geen leeftijden, maar isotopenconcetraties. Radioactieve elementen vervallen met een bekende snelheid; als nu de verhouding tussen moeder- en dochterelement in een gesteente gemeten wordt, dan kan de ouderdom van dat gesteente berekend worden, is de redenering. Daarbij moet je echter drie vooronderstellingen maken. Eén: de vervalsnelheid moet gelijk gebleven zijn; twee: de beginverhouding moet bekend zijn; en drie: het systeem moet altijd gesloten geweest zijn, dus moeder- of dochterelement mag niet intussen ontsnapt zijn. Alle drie deze vooronderstellingen zijn twijfelachtig.
,,Maar eerlijk is eerlijk: in 90 tot 95 procent van het aantal gevallen komt de datering min of meer overeen met de theoretische ouderdom van de betreffende laag. Hoe dat komt? Misschien een grapje van de natuur, stel ik me zo voor; wie zal het zeggen? Een vermoeden van sommige creationisten is dat de radioactieve ouderdommen een maat zijn van de diepte onder water waarop de afzetting werd gevormd tijdens de Zondvloed, aangezien vervalsnelheid mogelijk samenhangt met druk en afkoelingssnelheid. Of het komt doordat één van de vragen die je moet invullen voor het laboratorium is hoe oud je verwacht dat het monster ongeveer is; misschien worden monsters met een afwijkende uitkomst wel vernietigd.”
,,Dat is een complottheorie.”
,,M… zou kunnen; maar ik heb geen familielid die op zo’n laboratorium werkt die dat kan controleren. In elk geval schijnt dat van die vragenlijst wel echt zo te zijn. Voor ‘foute’ dateringen worden allerlei verklaringen bedacht, onder andere dat het geen gesloten systeem betrof of dat de beginverhoudingen anders lagen. Let wel: alleen voor ‘fout’ geachte uitkomsten. Maar hoe verklaar je dan dat een lavalaag in het Grand Canyon, die een miljard jaar jonger zou moeten zijn dan de onderliggende basaltlaag, als 270 miljoen jaar ouder werd gedateerd? Dat enkele jaren na de uitbarsting van Mount Saint Helens ontstane lagen werden gedateerd op 350.000 tot 2,8 miljoen jaar? Dat lavagesteente van de Ngarahoe in Nieuw-Zeeland, die uitbarstte in 1949, ’54 en ’75, gedateerd werd op 0,27-3,5 miljoen jaar? En zo zijn er tientallen voorbeelden te noemen. Nu vraag ik je: als gesteenten waarvan de leeftijd bekend is veel te hoge ouderdommen opleveren, kun je de dateringen voor gesteenten waarvan de leeftijd niet bekend is wél vertrouwen?
,,Waarom werd voor een basaltlaag met als ‘gemeten’ ouderdom 23 miljoen jaar, waarin overblijfselen van Australopithecus ramidus gevonden waren, een ouderdom van 4,4 miljoen jaar gekozen? Waarom ‘mocht’ het gesteente waarin een primatenschedel gevonden werd geen 212-230 miljoen jaar oud zijn, maar ‘slechts’ 2,9 – wat later nog werd bijgesteld naar 1,9? Hoe kan het dat koolstof-14, dat een vervaltijd heeft van ruim 5700 jaar en zodoende niet meer gemeten kan worden na pakweg 75.000 jaar, gevonden is in alle bekende steenkoollagen (‘ouderdom’ tot 100 miljoen jaar), en zelfs in precambrisch grafiet? Hoe kan het dat een stuk hout dat volgens de koolstof-koolstof-methode 45.000 jaar oud was, voorkwam in een rotslaag die met kalium-argon gedateerd was op 45 miljoen jaar, dus een factor duizend verschil? En hoe is het mogelijk dat Australisch uraniet met thorium-lood berekend werd op 0-276 miljoen jaar (let ook op de spreiding), met neodymium-strontium op 1550-1650 miljoen en met lood-lood-isochroon op 841 miljoen (met een onzekerheid van 140 miljoen)?”
,,Maar jouw paar duizend jaar worden evenmin ondersteund door radioactieve datering.”
,,Klopt. Radioactief verval beschouw ik, gezien de sterke schommelingen en uitschieters in uitkomst, ook niet als een betrouwbare dateringsmethode. De geschiedkunde doet dat trouwens evenmin; die acht geschreven bronnen betrouwbaarder dan de koolstof-14-methode. Terecht, denk ik; en ik heb tevens een geschreven bron voor de ouderdom van de aarde. Hoewel ik er nog niet uit ben of de geslachtsregisters in de Bijbel de volledige tijdlijn omvatten of dat er gaten in zitten, de orde van grootte blijft dezelfde: duizenden jaren. Als het aan mij ligt geef ik de komende weken nog andere aanwijzingen dat dit meer recht doet aan de werkelijkheid dan de miljarden jaren van hoofdstroomwetenschappers.”
,,Ik ben benieuwd.”


maandag 30 november 2015

Schepping en evolutie (7): Natuurlijke selectie

,,Maar vergeet je in je hele betoog over de volgens jou onmogelijkheid van het spontaan ontstaan van leven en nieuwe levensvormen niet de rol van natuurlijke selectie? Dat was wat Darwin al in zijn On the Origin of the species scherp opmerkte: toeval moet gestuurd worden door natuurlijke selectie, anders wordt het inderdaad niet wat. In de strijd om het bestaan overleven immers de best aangepasten.”
,,Darwin was niet de eerste. Borger schrijft:
Het selectieprincipe dat Darwin postuleerde was dus niet nieuw en ook niet opmerkelijk. Wells en Blyth hadden het al uitvoerig bestudeerd inzake de vorming van rassen en variëteiten. Wat nieuw en uitzonderlijk was, was Darwins extrapolatie van dit concept ter verklaring van de soorten.
,,Niet voor niets zagen biologen uit Darwins tijd aanvankelijk niets in zijn ideeën. Professor A. van den Beukel schrijft daarover:
De eerste reacties van vooraanstaande vakgenoten op de publikatie van de Origin waren ijzig en afwijzend. Bijna alle grote biologen van de late achttiende en het begin van de negentiende eeuw waren overtuigde aanhangers van een discontinu model van de natuur. (…) Louis Agassiz bijvoorbeeld schrijft in 1863:
‘Ik ben ervan overtuigd dat naturalisten die op zoek zijn naar een patroon van geleidelijkheid dat levende wezens met elkaar verbindt, waardoor het dierenrijk afgeleid zou zijn uit één of meer zaden via een proces van geleidelijke ontwikkeling, een spook najagen.’
Later hebben Darwinisten het verhaal verspreid dat deze wetenschappers allemaal van een religieus vooroordeel uitgingen en derhalve niet serieus genomen hoefden te worden, maar dat is een fabeltje. Ze beriepen zich uitsluitend op hun waarnemingen, op empirie. Ze deelden eenvoudig mee dat ze niet zagen wat ze verondersteld werden te zien. Ze hielden zich eenvoudig aan de feiten. Wie dat niet deed was Darwin, die slechts hoopte dat de feiten die hij nodig had nog tevoorschijn zouden komen. In een brief aan Asa Grey schrijft hij dat ‘de verbeelding de zeer brede gaten moet opvullen’. Als twintig jaar na het verschijnen van de Origin Darwins inzichten onder biologen grote aanhang hebben verworven is er aan de feiten sinds 1859 nog weinig of niets toegevoegd. Dan is de enig mogelijke conclusie, om met Darwin zelf te spreken, dat sinds 1859 de verbeelding zich van grote groepen biologen heeft meester gemaakt. Op de vraag hoe zoiets kan kom ik later terug; de Deense sprookjesschijver Andersen heeft er een verhelderend verhaal over geschreven.
,,Op de tussenvormen kom ik later terug, maar wat betreft de natuurlijke selectie: ze verklaart lang niet alles. Om te beginnen helpt natuurlijke selectie niet bij het allereerste begin, om organische moleculen te vormen, waarover we het twee weken geleden hadden. Als we vervolgens kijken naar de levende wezens van nu blijkt dat natuurlijke selectie soms een erg onwaarschijnlijke verklaring is – bijvoorbeeld als het gaat om neutrale genen; om zogeheten redundante genen (als verklaring daarvan is de onzinterm "neutrale selectie" bedacht); bij planten als Flaveria die zowel een C3- als een C4-systeem hebben; ingebouwd kompas en kaart bij vogels; het roofvogelachtige uiterlijk en de partnerkeuze van de Koekoek; en bij mensen: het ontstaan van muzikaliteit en amusia, de zwemreflex (als verklaring daarvan is de "wateraaptheorie" bedacht) en het feit dat wij toch niet ontworpen blijken voor wisselende seksuele contacten. Voor sommige eigenschappen kan natuurlijke selectie zelfs geen verklaring zijn, zoals dat bij salamanders een nieuwe ooglens groeit als de eerste operatief wordt verwijderd, terwijl regeneratievermogen bij de meeste ‘hogere organismen’ is ‘verdwenen’. Daar komt bij dat er in het genoom wel erg veel belemmeringen blijken te zijn voor natuurlijke selectie, zoals redundancy of compensering, recessieve mutaties en tal van barrières en evolutionaire ‘omwegen’, maar dat wordt wat al te technisch voor dit bestek.
,,Verder blijken de meeste mutaties zeer beperkt ongunstig, waardoor NS er niet op werkt. Bovendien moeten genetische veranderingen invloed hebben op de geslachtsorganen, anders kan natuurlijke selectie er niks mee. En zo kan ik nog wel even doorgaan, maar je begrijp nu misschien al waarom doctor John Davison schrijft:
Ik (…) kom tot de conclusie dat het primaire effect van natuurlijke selectie het voorkomen van wijzigingen is. Dat betekent niet dat ik de realiteit van de natuurlijke selectie in twijfel trek; ik wijs er slechts op dat het heeft gefaald als instrument dat een progressief evolutionair proces zou kunnen verklaren.
– en Colin Reeves, evenmin een creationist:
Wat we geleerd hebben sinds de dagen van Darwin werpt twijfel over het vermogen van natuurlijke selectie om complexe biologische systemen te creëren.

,,Eén ding mag duidelijk zijn, gezien het besprokene van de afgelopen weken en de vele nog niet genoemde feiten. Dat het evolutiemodel, zo lang het op kritieke punten niet sluitend is, als onderzoekskader door een aantal wetenschappers in stand gehouden wordt om erachter te komen of er misschien uiteindelijk toch een zinnig verhaal van is te maken, dat valt te respecteren. Maar dat dit slecht onderbouwde verhaal maatschappijbreed wordt gepropageerd als onomstotelijke waarheid en op scholen als enig mogelijke verklaring wordt onderwezen, dat is je reinste waanzin. Volksverlakkerij die met wetenschap niets uitstaande heeft.”

maandag 23 november 2015

Schepping en evolutie (6): Celbiologie

,,Kijk je nu naar de bestaande levende cellen, dan vind je daar nog meer aanwijzingen voor de onmogelijkheid van een spontaan ontstaan van dit alles. Bij wat je waarneem bij ras- en soortvorming die we uit onze tijd kennen is namelijk veeleer sprake van informatieverlies. Zeker als er mutaties in het spel zijn, want die maken door herschikking van het erfelijk materiaal de te vormen eiwitten onbruikbaar: 99% van het aantal mutaties is ongunstig, van de rest het overgrote deel neutraal en de weinige gunstige worden weer ongedaan gemaakt door andere en doen hoe dan ook geen nieuwe informatie ontstaan. Niet toevallig lijkt het genoom dan ook doelbewust ontworpen om mutaties te bufferen; bij een mutatie in een essentieel gen kun je fluiten naar levensvatbare nakomelingen. Het wordt een tamelijk technisch verhaal, maar ik wil in deze beperkte ruimte zo veel mogelijk zaken benoemen, in de hoop je te overtuigen… Maar uiteraard kan ik lang niet alles opsommen. Schroom niet te reageren als ik niet helder ben of me vergis.
,,Dan is er nog de zogeheten paradox van de multigene familie. In de reservekopieën die de cel maakt van het genoom blijken vrijwel geen mutaties voor te komen. Ra-ra-raadsel. En er zijn nog veel meer raadsels. Hoe kan het bijvoorbeeld dat de Brughagedis genetisch zeer snel is veranderd maar toch uiterlijk volgens de theorie miljoenen jaren lang onveranderd is gebleven? En dan ‘convergente evolutie’: meermalen ‘onafhankelijk ontwikkelde’ organen, zoals het gehoororgaan van insecten, vleugels bij wandelende takken, het anti-vriesgen bij bepaalde kikkers en het vermogen om nieuwe geluiden te leren (mens, vleermuizen, olifanten, zeehonden, walvisachtigen; kolibries, papegaaien en zangvogels). De Nederlandse bioloog Peter Borger geeft hier een betere verklaring voor: niet-willekeurige mutaties op brandpunten in het genoom; voor de details moet je zijn boek Terug naar de oorsprong lezen.
,,De kans dat eiwitten uit elkaar kunnen ontstaan blijkt verwaarloosbaar klein. De kans dat de herkenningseiwitten op een eicel en die op een zaadcel tegelijk veranderen en zo kans bieden tot het ontstaan van een nieuwe soortgroep is niet veel groter. Grootschaliger is het probleem van onherleidbaar complexe systemen, organen die zo ingewikkeld zijn dat ze niet meer werken wanneer slechts één onderdeeltje ontbreekt; van het HARIF-gen via de bacteriezweepstaart en het bloedstollingsstelsel tot het menselijk brein. Vervolgens blijkt uit genetisch onderzoek dat er in levende wezens de neiging bestaat tot vereenvoudiging en verlies aan informatie. Zo kan een bacterie devolueren tot een virus (het Mimivirus is waarschijnlijk zo ontstaan), proeven pinguïns steeds minder, is de zoetheidreceptor bij roofdieren uitgeschakeld en blijken fluweelwormen eenvoudiger dan wat beschouwd wordt als hun voorouder. Het grote onderzoek van Lenski onlangs aan darmbacteriën, dat evolutie moest bewijzen, onderstreept het nog eens.”
,,Jaja.”
,,Jazeker. Dacht je van niet?”
,,Ik zei toch "ja"?”
,,Akkoord. Ten slotte is er nog het onderzoek naar de genetische verwantschap van organismen. Immers, het leven moet zich via een boom aan vertakkingen hebben ontwikkeld vanuit een oerorganisme via de laatste gemeenschappelijke voorouder (LUCA: Last Universal Common Ancestor) tot de hedendaagse soorten. Daar moeten dan zeker genetische bewijzen voor te vinden zijn. Eén van die mogelijke bewijzen vormt het eiwit cytochroom c, dat bijna alle levende wezens bezitten. Het verhaal wil dat hoe meer verwant twee soorten zijn hoe meer beider cytochroom overeenkomt. Er blijken echter vreemde uitzonderingen te zijn, die meestal verzwegen worden; zo lijkt het cytochroom c van de ratelslang meer op dat van de mens dan op dat van andere reptielen. Verder blijkt dat op basis van cytochroom c er duidelijke grenzen tussen soortgroepen bestaan. Vreemde onderlinge verbanden verschijnen ook tussen mens en hond (genoom), mens en fruitvlieg (histon 4) en juist niet tussen mens en chimpansee (mens, gorilla en orang-oetan bezitten het nucleïnezuur Alu HS6, maar de chimpansee niet). In onderzoek aan gisten blijkt er geen enkele afstammingslijn te ontdekken.
,,Vreemd genoeg hebben alle hogere organismen ruwweg hetzelfde aantal genen, rond de twintigduizend. Alle organismen blijken slechts 60 genen gemeenschappelijk te hebben. Dit is echter veel te weinig voor een gemeenschappelijke voorouder om te kunnen overleven. Alles bij elkaar zou Luca complexer moeten zijn dan de huidige organismen, en dat is moeilijk te verkroppen, schrijft bioloog Whitfield. De conclusie luidt dat Luca als zodanig nooit heeft bestaan, maar moet worden beschouwd als een soort genenpoel met onderlinge uitwisseling, van een groep oerorganismen. Dat maakt de opgave er voor darwinisten zeker niet gemakkelijker op, maar het kan het model tenminste een tijdje redden...”

maandag 16 november 2015

Schepping en evolutie (5): Kan leven spontaan ontstaan?

,,Dan nu verder met de biologische feiten. De moeilijkheden waar de evolutietheorie (of eigenlijk het evolutieparadigma, zoals we zagen) mee kampt vallen nog niet zo op, tot je op chromosoomniveau gaat kijken. De celbiologie maakt duidelijk dat de ET niet juist kan zijn: zoveel in elkaar grijpende radertjes, DNA ontstaat niet door toeval, want dan werkt 't niet …”
,,Maar dat kan toch in kleine stapjes ontstaan? Jij noemt het fantasie zoals het leven kan zijn ontstaan, maar het kan toch best zo gebeurd zijn? Daar hebben wetenschappers, knapper dan jij en ik, grondig over nagedacht. En vervolgens…”
,,Even wachten, eerst het punt van het ontstaan van het leven uitwerken, dan komen we vanzelf op het DNA en de celstructuur.
,,Misschien is er ook een heel andersoortige vorm van leven denkbaar, maar het leven zoals wij het kennen werkt op een bepaalde manier, waarbij eiwitten de hoofdrol spelen. Die zijn zoals je weet opgebouwd uit aminozuren. Die kun je grofweg in twee vormen hebben: links- en rechtsdraaiend. Als ze door toeval waren ontstaan zou je verwachten dat er van allebei evenveel waren; het gekke is nou echter dat alle eiwitten in nagenoeg alle levende wezens bestaan uit linksdraaiende aminozuren; bij de koolhydraten is het net andersom: die zijn allemaal rechtsdraaiend. Dit probleem heet "homochiraliteit" en er is nog geen bevredigende verklaring voor gevonden. En zo zijn er talloze moeilijkheden. Om te beginnen zegt de tweede wet van de thermodynamica dat alle levenloze systemen streven naar wanorde en een zo laag mogelijk energieniveau. In levende wezens is echter het omgekeerde het geval en dat kan alleen maar door toevoer van gerichte energie van buitenaf; zonlicht is zo’n energievorm mits gericht door chlorofyl maar dat bestond nog niet. Verder zou de atmosfeer een zeer bepaalde samenstelling moeten hebben gehad, maar de kans dat dat toevallig het geval was, plus de vele andere kosmische factoren die leven op aarde mogelijk maken, is uiterst klein. En áls die er al was en er wérden aminozuren en nucleotiden gevormd, dan was de paar honderd miljoen jaar die beschikbaar was (er was al eencellig leven in het Precambrium, het oudste tijdvak – ouder dan een half miljard jaar – volgens menig creationist de grondslag voor de tijdens de Zondvloed gevormde aardlagen) veel te kort om er voldoende te vormen om eiwitten respectievelijk nucleïnezuren te vormen terwijl er ook nog eens anti-reductiestoffen moesten worden ontwikkeld om te voorkomen dat het proces alsnog in de kiem werd gesmoord. En dan moet je nog van organische moleculen naar een levende cel. Zelfs met een tussenstap van onder meer ‘levenachtige eigenschappen vertonende microbolletjes’ is de kans dat zoiets gebeurt nagenoeg nul, want hoe ontstaat er een (uit eiwitten bestaand) celmembraan als er nog geen eiwitten zijn? Of hoe worden DNA-vertaaleiwitten gevormd als er nog geen DNA is dat voor die vertaaleiwitten kan coderen? Je blijf in een kringetje ronddraaien. Daar komt bij dat in een levende cel losse onderdelen door eiwitten worden uitgeschakeld.
,,Dit alles nog afgezien van het feit dat er geen bewijzen voor zijn; zo zijn er voor zover ik weet in een oeratmosfeer-nabootsende laboratoriumproef nog nooit nucleotiden gevormd en is er voor de ‘oersoep’ (oplossing van aminozuren en dergelijke in water) geen enkel bewijs gevonden in oude bezinkingslagen. Verder zijn er geen organismen bekend, noch in gesteente gevonden, van minder dan zo’n vijfhonderd cellen behalve eencelligen en dat is vreemd als de hogere organismen daaruit zijn ontstaan.
,,En dan hebben we het nog niet eens gehad over het ‘wetenschappelijke’ karakter van deze fantasieën en van de verschillende elkaar bestrijdende stromingen binnen de grote groep aanhangers van deze ‘spontane generatie’, een modernisering van een Middeleeuwse vergissing.”
,,Dat is een rotopmerking.”
,,Entschuldigung. Maar toch durf ik te wedden dat jij niet kunt aantonen dat het wezenlijk onjuist is. Sterker nog: feitelijk is dit juist wat de biochemici proberen te bewijzen: dat het leven op naturalistische (materialistische) wijze, spontaan, kan ontstaan uit levenloze materie, of het nu een reducerend gasmengsel is of een zak graan. En beide zijn onbewijsbaar en zelfs onrealistisch. Niet voor niets zijn wetenschappers als Hoyle het ontstaan van het leven in de ruimte gaan zoeken. Maar het mag duidelijk zijn dat dan je moeilijkheden alleen maar groter worden. Als de kans op één planeet met omstandigheden die leven mogelijk maken al zo klein is, hoeveel te kleiner is dan de kans dat het nog ergens anders voorkomt en dat de gevormde organische moleculen een ruimtereis naar Aarde kunnen overleven! De theorie van het ontstaan van het leven buiten de Aarde is dus niet meer dan een wanhoopsidee van een verstokte naturalist.

,,Kortom: als leven al spontaan kan ontstaan – een kans van één op bijna oneindig – dan is het nog bepaald niet de meest waarschijnlijke verklaring voor het leven op Aarde, behalve voor de onverbeterlijke materialist die zichzelf dwingt binnen de lichtkring van zijn straatlantaarntje te blijven zoeken.”

maandag 9 november 2015

Schepping en evolutie (4): Wetenschappelijke methode [b]

,,In de praktijk blijkt de wetenschap vaak te voldoen aan de omschrijving die gegeven wordt aan het zogenaamde reductionisme; in de formulering van W.J. Ouweneel: "De waarlijk wetenschappelijke methode is niets anders dan kwantitatieve meting en derhalve moeten ingewikkelde verschijnselen herleid worden tot eenvoudige elementen die kwantitatief bestudeerd kunnen worden, zonder al te grote bezorgdheid of de specifieke kenmerken van een ingewikkeld verschijnsel (...) misschien in dit proces verloren gaan."
Het wetenschappelijk proces werkt in de meeste vakgebieden dus tamelijk rationeel. Het grappige aan de biologie en de paleontologie (de kennis der fossielen; daar moeten we het later nog over hebben) is echter dat daar veel meer emotie bij komt kijken. Of grappig… vaak niet. Nu vraag ik je dus: volgden de paleontologische vakgenoten van Eldredge en Gould in 1972 de wetenschappelijke methode toen zij op hun publicatie reageerden met "een gehuil van woede" (zoals Eldredge het omschreef)? Volgde de redactie van Nature in 1981 de wetenschappelijke methode door geërgerd te reageren toen bij een tentoonstelling van het British Museum de mogelijkheid opengelaten werd dat de evolutietheorie niet waar zou zijn? Volgden de vakgenoten van Sheldrake de wetenschappelijke methode toen zij hem beschuldigden van alles behalve wetenschappelijkheid toen hij een boek publiceerde met een voorstel voor een alternatieve theorie? Volgt Hawking, als hij de peperdure zoektocht naar buitenaards leven motiveert door op te merken “Wij geloven dat het leven op aarde spontaan ontstond, en daarom moeten er in een oneindig universum nog andere vormen van leven bestaan”, de wetenschappelijke methode?”
,,Retorische vragen, dus daar hoef ik geen antwoord op te geven. Het kan allemaal waar zijn, maar creationisten werken dus ook vanuit een bepaald paradigma of theorie en wel eentje die niet gebaseerd is op logisch denken maar op geloof.”
,,Je maak een verkeerde tegenstelling; alsof geloof en logisch denken strijdig zouden zijn. Mogelijk is dat het geval in sommige vormen van geloof, maar niet in het christendom en zeker niet in het protestantisme. De Westerse wetenschap is niet toevallig voortgekomen uit het protestantisme. Dat gelooft namelijk in een God van orde die een logisch werkende wereld heeft geschapen en mensen verstand heeft gegeven om dingen, waaronder de natuur, te onderzoeken. Welnu, dat zijn ze gaan doen, en grote wetenschappers uit de zestiende tot twintigste eeuw, zoals Newton, Pascal, Boyle, Kepler en Einstein, waren christen. Maar het gekke is – of eigenlijk is het niet zo gek, want het past binnen het stadium van onze cultuur waarin we toen belandden – dat na enkele eeuwen de hoofdstroom van de wetenschap het geloof in God afzwoer. Het gevolg is dat ze in de biologie, waar het al of niet geloven in een godheid van grote betekenis is voor je zienswijze, een naturalistische verklaring voor het bestaan van het leven hebben gezocht, en gevonden. En ze zijn erin geslaagd de mening van de massa voor deze zienswijze te winnen, door tal van methoden, eerlijke en oneerlijke. Denk bijvoorbeeld aan de fraude van Häckel met embryoplaatjes.”
,,Fraude?”
,,Ja, ga maar onderzoeken. En suggestieve, niet door het fossielenarchief ondersteunde plaatjes als over de evolutie van aap tot mens en van viertenig paardachtig wezentje tot modern paard. Vervolgens speelt het geld een grote rol – onderzoeksgeld van overheidswege gaat naar onderzoekers die het juiste paradigma aanhangen. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Waarmee ik maar mee wil aantonen dat de tegenstelling tussen geloof en wetenschap heel anders ligt dan door evolutionisten wordt beweerd. Het spijt me als ik me onvriendelijk uitdruk. Maar het is een kwestie van geloof dat de meeste evolutionisten nooit bereid zijn creationist te worden, terwijl hun geloof minstens even irrationeel is als scheppingsgeloof.”
,,Maar wees eerlijk: zou jij jouw geloof willen opgeven als werd aangetoond dat de evolutietheorie juist is?”
,,Als ieder weldenkend mens in mijn omgeving me duidelijk zou maken dat het scheppingsverhaal en andere verhalen in de Bijbel een louter symbolische of allegorische betekenis hebben en geen enkele historische waarde, en ik dat door eigen onderzoekingen bevestigd zou zien, dan zou ik bereid zijn me erbij neer te leggen dat geloof en wetenschap twee gescheiden werelden waren en dat de Bijbel bij het eerste hoorde en de biologie bij de tweede. Maar dat is niet het geval; integendeel.”

maandag 2 november 2015

Schepping en evolutie (3): Wetenschappelijke methode [a]

,,Je doet erg stellige uitspraken, maar wat weet je er eigenlijk vanaf? Weet je wel hoe evolutie werkt? Je hebt er zelfs nog een krasse uitspraak van een filosoof bij gevonden, maar als ik me niet vergis ben je net als al die creationisten die elkaar maar napraten en niet eens weten hoe de wetenschappelijke methode werkt.”
,,Dat laatste is onjuist. Er bestaan duizenden creationistische biologen – naast trouwens velen die noch evolutionisme noch creationisme aanhangen – en die weten per definitie hoe de wetenschappelijke methode werkt, omdat ze bioloog en dus wetenschapper zijn. Ik durf zelfs de stelling aan dat velen onder hen beter weten hoe die werkt dan menig evolutiebioloog. Maar goed, laten we ons niet gaan ingraven en elkaar met scherpe taal bestoken; een open gesprek is vruchtbaarder. Jij stel kritische vragen en ik zet mijn zienswijze uiteen. Uitstekend. Dan kijken we na afloop waar we op uitkomen.”
,,Goed. Ik ben benieuwd naar de feiten waarmee jij jouw beweringen onderbouwt en of je weet hoe wetenschap werkt.”
,,Op die feiten komen we later. Eerst over wetenschap. Op het eerste gezicht werkt die heel inzichtelijk. Naar aanleiding van een waargenomen feit heeft een onderzoeker een hypothese (een vooronderstelling), die hij toetst middels een experiment. De werkwijze van die proefneming, alsmede de uitkomst en zijn conclusies, beschrijft hij zorgvuldig in een artikel dat als het een beetje meezit in een wetenschappelijk tijdschrift wordt geplaatst. Wordt de hypothese bevestigd, ook door collegawetenschappers en andere experimenten, dan kan de hypothese worden bevorderd tot theorie. Wordt die theorie uiteindelijk door de meeste vakgenoten ondersteund en kan hij werken als vakbreed onderzoekskader, dan kan de theorie bevorderd worden tot paradigma.
,,Dat over de ‘wetenschappelijke methode’ verschillend kan worden gedacht mag duidelijk zijn uit het feit dat zij denkvoer heeft gevormd voor een hele tak van de wijsbegeerte, de wetenschapsfilosofie. De eerste belangrijke groep wetenschapsfilosofen, de Wiener Kreis, zag wetenschap als volstrekt rationeel; de wetenschap toonde met waarnemingen de juistheid van hypothesen aan. Begin twintigste eeuw meende Karl Popper echter dat dit geen recht deed aan de werkelijkheid van de wetenschap. De wetenschap "verifieerde" niet, maar "falsificeerde", dus zou proberen met feiten haar eigen theorieën te bewijzen onwaar te zijn. Dit is het 'ideaalbeeld' van de wetenschap. Het bleek in de wetenschap echter niet allemaal zo zuiver verstandelijk toe te gaan. Dit werd onderkend door Thomas Kuhn die het idee van de genoemde paradigma's ontwikkelde. De wetenschap blijkt volgens hem uit te gaan van een bepaalde vaste vooronderstelling, een onderzoeksschema, aan de hand waarvan onderzoek gedaan wordt en waaraan de uitkomsten van dat onderzoek getoetst worden. Dit paradigma is een bril waardoor de wereld bekeken wordt, met als gevolg een beperkte kijk op de werkelijkheid. Zo’n paradigma is buitengewoon standvastig en kan alleen door een wetenschappelijke revolutie worden vervangen door een ander. En dat is zoals je begrijpt pas mogelijk zodra er een voor de meeste vakgenoten aanvaardbaar alternatief is. Paul Feyerabend meende dat er zelfs geen wetenschappelijke vooruitgang bestond. De verschillende paradigma's zijn niet met elkaar te vergelijken, dus bouwen niet op elkaar verder. Wetenschappers die niet hetzelfde paradigma aanhangen proberen elkaar (niet alleen met wetenschappelijke argumenten) te overtuigen. Wetenschap gaat zo slechts om het verkrijgen van overeenstemming (consensus) over de wijze waarop de werkelijkheid bezien moet worden.
,,Zelfs daarmee zijn we er nog niet, maar laten we even pauzeren en volgende week verder hierover bomen.”

maandag 26 oktober 2015

Schepping en evolutie (2): Zoeken bij de lantaarn

,,Hoe meer ik erover lees, hoe meer ik tot de overtuiging kom dat de natuur nooit ontworpen kan zijn – veel te ingewikkeld…
,,De onvermijdelijke Darwin had een leuk idee. Zijn conclusie over de vinken en schildpadden was juist. De extrapolatie die hij daarbij bedacht echter, was niet gebaseerd op waarnemingen en is later ook niet door feiten bevestigd. In de jaren 1970 was al duidelijk dat de benodigde overgangsvormen niet bestonden (enkele uitzonderingen bevestigen de regel). Sindsdien is er evenwel geen mechanisme gevonden dat sprongsgewijze ontwikkeling kan verklaren groter dan binnen een familie. Toch is er altijd aan de theorie vastgehouden, evenals aan de dwaze fantasie over het spontaan ontstaan van leven – kom op, dat is toch geen wetenschap.”
,,Jij ben natuurlijk met de Bijbel grootgebracht en dus heb je altijd geloofd in de schepping, en de evolutietheorie verworpen.”
,,Een klein beetje gelijk heb je daar wel mee; ik noem het een voorrecht dat slechts weinige westerlingen te beurt valt, dat ik al lang weet dat er nog een andere mogelijkheid is dan degene die door Darwin-fanaten als enig juiste wordt gepropageerd. Maar toch zat het niet helemaal zo simpel. Op school hoorde ik beide opvattingen en lange tijd verdiepte ik me er niet zo in en zag ik in beide opvattingen wel goede dingen. Totdat een goede kennis – Meander – me aan het denken zette. Daarna ben ik er dieper in gedoken en kwam tot de slotsom dat hij gelijk had.”
,,Wat beweerde hij dan?”
,,Dat de ET een aantal zwakke punten had, zoals ik al zei. Je weet Achilles de Griek, die één kwetsbare plek had: zijn hiel. De ET is er beroerder aan toe, want die heeft er minstens twee: het ontstaan van leven en de overgang tussen de bestaande soortgroepen. Wat de eerste betreft: toen in 1952 in het boeroemde Miller-Urey-experiment twee aminozuren werden gevonden werd meteen de fantaseermachine in werking gezet om alle volgende stappen te bedenken die nodig waren om tot een levende cel te komen: nog meer aminozuren, toen eiwitten, toen microbolletjes, DNA en zo leven. Veel meer dan fantasie – waarbij de kans dat aan alle voorwaarden werd voldaan verwaarloosbaar klein is – was het niet; zo blijkt ook als je af en toe hoor roepen dat het leven misschien wel vanuit de ruimte op aarde is gekomen. Vervolgens rekenen Eldredge en Gould in 1972 af met Darwins "Natura non facit saltus", de natuur maakt geen sprongen. De overgangsvormen die voor de geleidelijke ontwikkeling nodig waren zijn niet gevonden. Deze stelling werd begroet met "een gehuil van woede", zoals Eldredge vertelt. Zelf droegen ze een mogelijk alternatief aan, maar daar hoor je tegenwoordig niet meer over. Kortom, de ET staat op "voeten van modderig leem". Desondanks wordt er door de biologie aan vastgehouden, bij gebrek aan aanvaardbaar alternatief. Nogmaals: is dat wetenschap? De filosoof Feyerabend heeft gezegd:
De schijn van absolute waarheid die door de neo-Darwinisten wordt gewekt is niets anders dan het resultaat van absoluut conformisme. De mythe heeft geen objectieve betekenis; hij bestaat alleen voort als resultaat van de inspanning van de gemeenschap der gelovigen, of dat nu priesters zijn of Nobelprijswinnaars. Het ‘succes’ er van is geheel van menselijke makelij.
,,Toe maar!”
,,Kijk nu naar onherleidbaar complexe systemen als vleermuisvleugels, vogellongen, het menselijk brein, het kniegewricht, het bloedstollingssysteem, de zweepstaart van een bacterie en het HAR1F-gen. Zelfs al zou het theoretisch mogelijk zijn dat dit alles door toeval en natuurlijke selectie kan ontstaan, wees eerlijk: wat lijkt je waarschijnlijker: alles spontaan ontstaan of ontworpen door een intelligentie? Een fictieve vergelijking: 's Avonds laat loopt een dronkeman op straat in de lichtkring van een straatlantaarn een verloren bankbiljet te zoeken. Ik vraag 'm: ,,Denk je dat je 'm hier vindt?” Hij antwoordt: ,,Ja, want ik zoek alleen waar ik wat kan zien.” En zo is het: hij vindt allicht iets, een snoeppapiertje bijvoorbeeld, en is ervan overtuigd dat dat zijn bankbiljet is.
,,Het verschil tussen mij en hem is dat ik een zaklamp heb waarmee ik ook buiten de lichtkring van de straatlantaarn kan zoeken. Jij moet die ook nog ergens hebben, al heb je ‘m uitgedaan en weggestopt.”

maandag 19 oktober 2015

Schepping en evolutie (1): Minderwaardigheidscomplex

,,Dus, Evert, jij gelooft dat God de wereld geschapen heeft.”
,,Jazeker. En jij stam van de apen af. Sja, ik zou bijna zeggen: "Dat is je aan te zien", maar dat is flauw. Na, maar dan ben je wel in de aap gelogeerd, zeg. ‘k Heb werkelijk een beetje medelijden met je.”
,,Maar jij stamt net zo goed van de apen af.”
,,Ik? Geen sprake van. Ik stam via de Saksen af van Jafet die de Zondvloed overleefde, en uiteindelijk van het eerste mensenpaar dat door de Schepper Zelf ontworpen, gebouwd en tot leven gewekt is. En het is niet slim dat jij je die eer wil ontzeggen. Maar jij meen dat je niet anders kun. De evolutietheorie is eigenlijk een minderwaardigheidscomplex.”
,,Ho ho. Volgens ons wordt het allemaal steeds beter.”
,,Ja ja. Ons voorgeslacht is al niet om over naar huis te schrijven en vervolgens vormen wij ook maar een tussenstapje. Dat bovendien toevallig zo gekomen is, er had net zo goed wat anders uit kunnen komen. Wat ík echter geloof is dat de mens zodanig ontworpen is dat hij optimaal kan functioneren.”
,,En die al die rudimentaire organen dan, en al dat junk-DNA?”
,,Zoveel functieloze organen zijn er helemaal niet, er blijft steeds minder over waarvan nog geen functie bekend is, ook in het DNA. Maar wát er is, dat kan heel goed een bewijs zijn van degeneratie. Want hoewel wij geloven dat de mens de kroon op de schepping is, worden we tegelijkertijd weerhouden van hoogmoed door de wetenschap dat het onze eigen schuld is dat er van die magnifieke wezens van destijds niet zoveel meer over is. Toch is dit sombere verhaal niet het eindpunt, want ooit wordt de oorspronkelijke toestand hersteld. Dat geloof ik omdat de Bijbel dat zegt en het is gebleken dat die een betrouwbare bron is. Over het verleden, ja, omdat het voor een groot deel een geschiedenisboek is, maar tegelijkertijd is het een eenheid waarin alle schrijvers die eraan gewerkt hebben mede geput hebben uit dezelfde bron: de kennis van God.”
,,Jaja.”
,,Daar zijn duidelijke aanwijzingen voor; daar kunnen we het later nog over hebben. In elk geval is dit stukje bovennatuur dat meespeelt op de achtergrond een bron van kennis die alle andere bronnen ver achter zich laat, en die dus ook betrouwbare uitspraken zal doen over de toekomst. Het lastige is echter dat de natuurkunde hier niks mee kan; de natuurwetenschap kan geen uitspraak doen over het al dan niet bestaan van God, net zo min als dat ze zinnige uitspraken kan doen over de economie of over de taalkunde: het valt buiten haar onderzoeksveld en haar instrumentarium is niet geschikt om met dergelijke kwesties om te gaan, net zo min als een kettingzaag geschikt is om luchtdruk te meten.
,,Uiteindelijk kun je als je eerlijk ben niet meer om de conclusie heen dat God de wereld heeft geschapen, of op z’n minst de organismen.”
,,Dat is me veel te simpel. Met zo’n bewering kun je elke moeilijkheid elimineren.”
,,Te simpel? Een belangrijk kenmerk van de wetenschap is dat ze voortdurend zoekt naar de eenvoudigste formule om zo veel mogelijk feiten te verklaren. Welnu, die formule bestaat, en luidt als volgt: Bêreesjieth baraa Elohiem eeth hasjamajiem weëeth haäarets.

Misschien klinkt dat nogal magisch, maar dat komt dan alleen maar doordat je geen Hebreeuws ken. Kijk, de wetenschap is op zoek naar de Theorie van alles. Maar die is er al, en dit is ‘m. In het begin schiep God de hemelen en de aarde.”

maandag 12 oktober 2015

Kunst en natuur vergeleken

Reuzenelandantilope en De Nachtwacht: Eigenschappen, kenmerken en ontstaansgeschiedenis

Er bestaat een diersoort die Reuzenelandantilope wordt genoemd. De officiële naam luidt Taurotragus derbianus. De Reuzenelandantilope is de grootste soort van de antilopen, een groep van evenhoevige zoogdieren.
Kenmerkend voor de antilopen, waartoe ook de Reuzenelandantilope behoort, zijn onder meer een voorkeur voor bepaald plantaardig voedsel en de gewoonte dit te herkauwen, en een slank lichaam met lange poten voorzien van gespleten hoeven. De meeste soorten leven op open vlakten in Afrika en hebben twee hoorns op hun kop.
De Reuzenelandantilope is binnen deze groep onder meer te herkennen aan zijn grootte: een kop-romplengte tot 320 cm, een schofthoogte tot 180 cm en een lichaamsgewicht tot ruim een ton; de gedraaide hoorns kunnen 123 cm lang worden. De kleur van de vacht is min of meer zandbruin; over de rug loopt een donkere streep met van daaruit een aantal verticale witte strepen over de flanken. Kop, hals en poten vertonen een patroon van donkerbruin tot witachtig. Het mannetje is verder te herkennen aan een zware halskwab. Dit alles maakt hem tot een indrukwekkende verschijning.
Op de Reuzenelandantilope is veel gejaagd om zijn vlees. De soort werd voor het eerst beschreven in de achttiende eeuw. Vermoedelijk is hij 1,6 miljoen jaar geleden ontstaan uit een gezamenlijke voorouder met de verwante Elandantilope. Door een algemeen evolutionair proces van mutaties en natuurlijke selectie ontstond deze soort weer uit voorouders die in de loop van miljoenen jaren voortkwamen uit vroege zoogdieren die op hun beurt terug te herleiden zijn tot eenvoudige levensvormen die op spontane wijze ontstonden uit in de omgeving beschikbare anorganische stoffen.

Er bestaat een schilderij dat De Nachtwacht wordt genoemd. De officiële naam luidt De compagnie van kapitein Frans Banning Cocq en luitenant Willem van Ruytenburgh maakt zich gereed om uit te marcheren. De Nachtwacht is een groot olieverfschilderij uit de categorie schuttersstukken.
Kenmerkend voor de schuttersstukken, waartoe ook De Nachtwacht behoort, is dat ze afkomstig zijn uit de Nederlanden en een groep mannen uitbeelden behorend tot het schuttersgilde van een bepaalde stad(swijk). Veelal betreft het olieverfschilderingen waarop de schutters hun gezicht naar de toeschouwer hebben gericht. Op sommige schuttersstukken worden de schutters afgebeeld met hun wapen in de hand.
De Nachtwacht is binnen deze groep onder meer te herkennen aan de actieve houding van de schutters. Daarnaast is de ‘lichtval’, de tekening van lichte en donkere kleuren, bijzonder.
Het is olieverfschilderij is gemaakt op doek en meet tegenwoordig 437 bij 363 cm. Dit alles maakt het tot een indrukwekkend kunstwerk.
De Nachtwacht mat oorspronkelijk 500 bij 387 cm, maar er werden bij plaatsing in het Amsterdamse stadhuis stukken van afgesneden. Later zijn er door onverlaten meerdere pogingen ondernomen het schilderstuk te vernielen. Het schilderij werd voor het eerst beschreven in de zeventiende eeuw. Vermoedelijk is het als olieverfschilderij ontstaan uit één van de vroegste schuttersstukken, dat op zijn beurt door een algemeen proces van uitbreiding van kleurenpalet en vergroting van detail is ontstaan uit vroegere olieverfschilderijen op hout, die op hun beurt in de loop van vele miljoenen jaren weer te herleiden zijn tot eenvoudige tekeningen die op spontane wijze ontstonden uit in de omgeving beschikbare materialen.

maandag 5 oktober 2015

Waarom is nadenken zo belangrijk?

Als je mij zou vragen wat mijn belangrijkste levensdoel is, dan zou ik waarschijnlijk antwoorden: ,,Mensen aan het denken zetten.” Waarom?
Omdat dat het leven zinvol maakt. Ten eerste geeft het helpen van andere mensen zin aan het leven, ten tweede doet nadenken dat ook. Want het is zoals Ajith Fernando schrijft: "Denkers kennen diepte. En diepte beschikt over rijkdom en variëteit."
Mensen die niet nadenken zijn oppervlakkig. Ze leven van 'weekend' naar 'weekend' zonder te weten waaróm ze eigenlijk leven. Hooguit verwarren ze "waarom" met "waardoor".

Je hoef niet bij de intelligentste 5% te horen om te kunnen nadenken. Ook jij ben niet te dom om na te denken, anders zou je dit niet lezen. En dat pleit voor je.
Je hoef zelfs nergens bij te horen. Want dat is het exclusieve privilege van denkers: zichzelf zijn, een eigen identiteit bezitten. Voor de massa is waarheid datgene wat men voortdurend ziet en hoort, aldus Oswald Spengler. Wie daarentegen nadenkt is veeleer geneigd zich aan te sluiten bij een minderheid dan mee te huilen met de wolven in het bos.

Vooral wie behoort tot een minderheid moet sterk in zijn schoenen staan om bij zijn standpunten te blijven. De aloude manier was: gehoorzaam de richtlijnen van je leiders volgen. In onze samenleving, nu de idealen van de Verlichting gemeengoed zijn geworden, is die optie nauwelijks haalbaar meer. Een veel betere wijze is: nadenken. Doordenken waaróm je zekere normen, tradities en andere waarden in ere wil houden. Dat sticht een duurzame grondslag die in staat is de knagende tand van de tijdgeest te weerstaan.

Voor wie graag jong wil zijn schrijft Johan Daisne: "Denken maakt jong. Want denken doet twijfelen. En twijfel plaatst ons telkens weer aan het begin van ons leven."
Anderzijds kan nadenken ook juist leiden tot zekerheid. Dat was het geval voor René Descartes ("Cogito ergo sum"), maar ook voor C.S. Lewis. Volgens hem is de menselijke rede een bewijs van het bovennatuurlijke, ja, van het bestaan van God; dus hoe meer denken, hoe meer bewijs.

Maar teveel nadenken, is dat misschien toch slecht voor je? Dat hoeft zeker niet; het gaat namelijk om de vraag of je goed of slecht denk. Dat is ook wat de hedendaagse filosoof Jan Drost stelt. Maar veel nadenken kan je wel in een gevarenzone brengen. Dat ondervond bijvoorbeeld de wijsgeer Friedrich Nietsche. Door alles te doordenken kwam de wereld hem zo zinloos voor dat hij uiteindelijk krankzinnig werd. Hoewel Drost het lezen van onder meer Nietsche en Epicurus als bevrijdend ervoer is het zeer de vraag hoe verstandig het was dat hij zich door nadenken ontworstelde aan het morele, zinvolle universum dat het christendom uit zijn jeugd had ontworpen.
Evenals Nietsche kwam ook een andere wijsheidsleraar uit het verleden, Qohèlèt, tot de slotsom dat alles zinloos is. Najagen van lucht, zinloze kwelling van de geest. Maar er was één verschil, wat vermoedelijk voor de Hebreeuwse rabbijnen de doorslag gaf zijn geschrift op te nemen in de Tanach (ons oude Testament, waarin het nu Prediker heet). Evenals de Joodse schriftgeleerde Sja'ul (die later bekend werd als apostel onder de naam Paulus en over de zinloosheid schreef in zijn brief aan de gemeente van Rome) zag hij achter de zinloosheid hoop gloren. Niet voor de korte termijn, zelfs niet voor de lange termijn, maar veeleer voor de eeuwige termijn.

maandag 28 september 2015

Spatie te veel

Michiels reactie op De kracht van de komma noopt me om een bijdrage te wijden aan overtollig spatiegebruik, al ben ik (in tegenstelling tot wat het geval is met veel van mijn artikelen) bij lange na niet de eerste die hierover publiceert. Maar zo lang al die polemiek en humor nog niet de gewenste uitwerking blijken te hebben ben ik er niet wars van hier een bijdrage aan te leveren.
-        Oude pijpen stelen doosje – Een krantenkop? Nee, een advertentie.
Die heb ik dan nog zelf bedacht, maar de volgende zijn werkelijk 'in het wild' aan te treffen (geweest):

-        Personeel gevraagd door uitvaartorganisatie: Overleden verzorger
-        Haar gel. Hè? Ik stond toch bij het mannenschap?
-        Eerste foetus hoogleraar. Hoe is het mogelijk!
-        Geniet van de herfst incl. wild diner op de Veluwe! Doe je mee?
-        Boerderij Bus. Waar ligt die en wat voor dieren hebben ze er?
-        Het weidemelk garantiezegel – een garantiezegel gemaakt van weidemelk?!
-        Glasvezel weken! Ja, lachen. Kijken of het dan nóg sneller wordt.
-        Ik geef u een veeg bewijs. Aldus de schoorsteenveger.
-        Artillerie Schiet Kamp. Oorlog!
-        2e kleding stuk, voor de helft. Bij die winkel moet je zijn!
-        Ruimtegebrek? Ga naar kamer 1164: Kopieer ruimte.
-        Vakantie plannen? Huur een camper! Die kan je helpen met je agenda.
-        Eenvoudige opdracht bij tekening: Zoek plaat.
-        Enkel sloffen. In de hele mand niets dan sloffen.
-        Oproep in de videowinkel: Film actie.
-        Knuffel kussen dieren. Hoe doe je dat dan?
-        Hoed je voor baby’s – naaipatroon of waarschuwing?

Of koppelteken vervangen door spatie dan wel afkortteken te weinig:
-        Verdwenen woordenboek. Spijtig.
-        Ongewenste dierenverdrijver. Kun je kopen.
-        Kwaadaardige software-expert. Komt je helpen.
-        Oude kaassoufflé €1,80. Goede cafetaria.
-        Rode wijnglazen. Maar vreemd, ze zijn helemaal niet rood.
-        Niet alleen glazen, er is ook een zoete witte wijnprofessor.
-        Elders loopt een rare plantenkweker rond.
-        Montagehandleiding: Maak de achterkant van de spiegel en de ondergrond vet en stofvrij. Dat is vreemd…
-        Advertentie: Mooie gebruikte dames, heren en kinderfietsen (2e hands)
-        Te koop wordt onder meer aangeboden: Meerdere personen en bedrijfsauto's
-        In een paramedische praktijk kun je dit krijgen: Pijnlijke lichaamsbehandeling en ongezonde meridiaanmassage. Kost nog geld ook.
-        Laagste prijsgarantie. Lijkt me antireclame.
-        Oproep van hulporganisatie: Geef de Giryama kinderen…
-        Juf is ziek boekje. Maffe kleuterschool dan.

Rare ‘uit elkaar trek gewoonten’ van mensen die onze taal niet goed (meer) begrijpen. Kijk voor meer aardige voorbeelden op www.spatiegebruik.nl, waar ook enkele van bovenstaande ‘overtollige spatie gevallen’ vandaan komen.

Overigens komt het omgekeerde ook voor: aanelkaarplakken van woorden door weglating van spatie; ook daar kun je leuke effecten mee bereiken: "Leerlingen kunnen goed van een scherm afleren." Maar dat is een ander verhaal.

dinsdag 22 september 2015

De kracht van het Nederlands

Laatst kwam ik in Lunteren, waar ik moest wachten voor de spoorwegovergang. Opeens klonk het gebruikelijke gerinkel zwakker, leek uit te doven, maar leefde toch weer op. Wat was er aan de hand? Schijnbaar waren de spoorwegovergangrinkelbellenbatterijen bijna op. Dat is althans de kortst mogelijke verklaring; je kun er natuurlijk voor kiezen om hetzelfde te zeggen met meer woorden ("Het leek erop dat de batterijen van de rinkelende bellen bij de overgang over de spoorweg bijna leeg waren"), maar dat is in onze gehaaste tijd niet altijd wenselijk. Een taal als het Engels ontkomt er niet aan; die bezit mede dankzij het Frans een groter aantal woorden dan het Nederlands en heeft zo vele uitdrukkingsmogelijkheden, maar in tegenstelling tot het Nederlands en het Duits heeft zij nauwelijks de mogelijkheid om woordsamenstellingen te maken. In veel gevallen wordt een samengesteld begrip geschreven als losse woorden, wat de leesbaarheid misschien vergroot, maar de duidelijkheid bepaald niet. Om een voorbeeld te noemen: wie is in "a big animal hunter" groot – het dier of de jager? Of is hier bedoeld dat de jager zelf een dier is? Daar kom je niet uit zonder een verhaal eromheen te lezen, wat bij bijvoorbeeld een fotobijschrift niet altijd mogelijk is. Daarom is het zo dom dat vandaag de dag ook in het Nederlands (door mensen met minder taalgevoel) steeds vaker samenstellingen los geschreven worden, met de gekste dingen tot gevolg – daar wil ik volgende week wat krasse voorbeelden van laten zien.

Maar onze taal heeft dus de mogelijkheid om lange samenstellingen te maken, feitelijk tot in het oneindige. De meeste, en vooral de langere, worden weinig gebruikt, vaak maar één keer. Zodoende zul je niet veel lange woorden in een woordenboek tegenkomen; zo is het langste lemma in de dertiende druk van Van Dale "onderzeebootbestrijdingsvliegtuig". Desondanks verschijnen in de media soms langere woorden, zoals "kindercarnavalsoptochtvoorbereidingswerkzaamhedendrukte". In de chemie behoren lange woorden zelfs tot het jargon; zo bestaat er een stof met de naam "N-ethyl-8-hydroxytetrahydrochropheenhydrochloride".

Overigens hoeft het maken van uitgebreide samenstellingen niet altijd een wetenschappelijke noodzaak te bezitten of een verkortingsdoel te beogen; zo noemt Battus (Opperlans) een "apotheker" liever een "gezondheidsherstellingsmiddelensamenvoegingskundige".
Bovendien is het niet uitgesloten dat er af en toe riviererwtenmosselzaadinvanginstallatiespecialistenopleidingsinstituutstoelatingseisenprogramma­makerskantoorinrichtingsspeciaal­zaak­medewerkerscursusvoorbereidingswerkzaamheden plaatsvinden. Als het niet gebeurd is kan het nog gebeuren.

De woordensamenstellingsmogelijkheid is de kracht van het Nederlands. Tot nut of tot vermaak. Of beide. Zo kan een nepnepparterrestaalplaatserretrappenpen nodig zijn om heen en weer gaan op de betreffende trap mogelijk te maken, en kun je op één van de beroemde tentententoonstellingen der Hottentotten soms hottentottensoldatententententoonstellingstentententoonstellingstenten aantreffen.


maandag 14 september 2015

Grenzen open voor de vluchtelingen?

Duitsland zet zijn beste beentje voor en vangt honderdduizenden vluchtelingen op. Sympathiek. Maar of het verstandig is is de vraag. Ja, voor zijn economie schijnt Duitsland immigranten nodig te hebben. Dat de meesten van die immigranten moslim zijn… tja, dat is even wennen, maar voorlopig kan het nog weinig kwaad.

De vluchteligen/asielzoekerskwestie speelt al langer, maar nu beginnen de vluchtelingenkampen in en rond het Midden-Oosten pas echt over te stromen en mensenhandelaren hebben de tijd van hun leven. Als zij daadwerkelijk een deel van hun inkomsten doorsluizen naar strijdende partijen als ISIL blijven ze verzekerd van werk… zo lang daar geen stokje voor wordt gestoken.
In mei geleden schreef ik er 'makkelijk' over: echte vluchtelingen opvangen, rest terugsturen. Is natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan; toen, maar zeker nu. Ga er maar aan staan.
Maar wat moeten we dan doen? Alle vluchtelingen en andere landverhuizers met open armen ontvangen? De kranten staan vol zielige verhalen over vluchtelingen (soms zo dat alle nieuws van de voorpagina wordt verdrongen door sfeerverslagen uit de vluchtelingenkampen). Terecht? Als er niets te eten en te drinken is wel, maar er zitten genoeg klagers tussen. Kunnen wij makkelijk zeggen, want we hebben het nog steeds stukken beter. Maar – laat er aandacht komen voor de blijvers; dat zijn de helden of de echt zieligen, niet degenen die angstig wegvluchten (hoe begrijpelijk ook) en daar de mogelijkheden toe hebben.

Of moeten we de grenzen dichtgooien? Het zijn meest moslims die hierheen komen, en die hebben we evengoed al genoeg. Bovendien komen er waarschijnlijk terroristen mee met de bootvluchtelingen. Dit zullen er echter niet veel zijn, want de mensen die hier komen vluchten juist voor het geweld. Toch is het raadzaam om bij de grenzen strengere controles uit te voeren, zoals onder meer Duitsland sinds kort ook doet. Maar wellicht is er nog een andere mogelijkheid: de jonge mannen bewapenen om een veilig thuis te bevechten voor hun vrouw en kinderen; dat motiveert. Misschien moeten Europese legers hen dan voor die taak toerusten.

Volgens sommigen werkt het openstellen van grenzen mensensmokkelaars in de kaart. Wat doen we daartegen? Wel, het plan uitvoeren dat de EU uitwerkt om de marines in te zetten tegen de mensensmokkel. Laat dit uitgebreid worden naar de gehele Middellandse-Zeekust, zowel Noord-Afrika als het Midden-Oosten.

Het is flauw om na aanvankelijk te hebben bepleit de opvang van vluchtelingen eerlijk te verdelen over Europa nu te pleiten voor het dichtgooien van de grenzen. Dat doe ik dan ook niet, maar het is een gecompliceerde kwestie waarbij het zaak is voor- en nadelen van elke beslissing te laten meewegen.
Ik ben tegen een verenigd Europa. Toch ben ik niet voor Wilders en zijn egoïstische opvattingen. Ik vind daarom dat we als we vluchtelingen opvangen dat niet moeten doen omdat we deel uitmaken van de Europese Unie, maar uit barmhartigheid. Wat mij betreft stapt Nederland uit de EU maar vangt toch vluchtelingen op. Doch wel kritisch en met de uitdrukkelijke voorwaarde van tijdelijkheid.

Het is ingewikkeld. Is het mogelijk het mensensmokkelaarsnetwerk op te rollen? Hoe stel je bij individuele vluchtelingen vast of ze werkelijk hun leven op het spel hadden gezet als ze waren gebleven? Gaan de mannen terug om te vechten, kunnen zij dan vrede bewerkstelligen? Vangen we mensen op voor tijdelijk, komt dan er ooit een dag waarop het Midden-Oosten (en Noord-Afrika) weer veilig is?

Maar hoed u voor een eenzijdige (“Ach, wat zielig!”) laat-ze-allemaal-maar-hierheen-komen-reactie; en aan het andere uiterste voor een (“Er zitten allemaal terroristen tussen!”) angstreflex.

maandag 7 september 2015

Amerika draait door

"We're all living in Amerika" beweert Rammstein ironisch. Het is waar: wij hier in Europa hebben onze blik wel erg gericht op het westen, alsof daar alle goeds vandaan zou komen. En er kómt nogal wat uit Amerika, in het bijzonder de VS: techniek, al dan niet gewelddadige films en met die beide de taal, het Amerikaans Engels…  En zo tal van zaken meer, waar we op een later tijdstip nog wel eens bij zouden kunnen stilstaan. Het gekke is echter dat het nu lijkt alsof de Verenigde Staten van Amerika lange tijd iets hebben gemist dat wij hier in West-Europa,  en in het bijzonder in ons 'eigen' Nederland, al wel hebben, en dat ze nu gretig beginnen over te nemen: liberale wetgeving die heeft afgerekend met oude (joods-)christelijke normen. Het begon met de legalisering van het homohuwelijk, op 26 juni jl. Nu is in de VS het traditionalisme nog wel wat sterker dan hier; zo kon een radioverslaggever (Bryan Fisher) 26 juni 2015 op één lijn stellen met 9 september 2011: de tweelingtorens Waarheid en Rechtvaardigheid zijn opgeblazen door "morele jihadisten". En het moet gezegd worden dat een weldenkend mens een vieze smaak in zijn mond krijgt van het homoactivisme.

Hoe dan ook, met de wettiging van het homohuwelijk was het hek van de dam. "Met deze emancipatie van de homoseksuelen is de turbo aangezet en racen we op moreel terrein richting afgrond," zo citeerde het Commentaar in het Reformatorisch Dagblad afgelopen zaterdag een "christelijke opninieleider". En de voorbeelden liegen er niet om. Weet je, ik laat het hier nu gewoon bij; lees het Commentaar zelf maar.

maandag 31 augustus 2015

Stappenplan Streektaol

'n Hoop Nederlaandse streektaole he'n 't zunig. Da's groôte zund; mer daor hevve 't al over 'ehad – lees mien bericht van 9 februaorie en wat daoran veurof ging. Mer messchiejn he'je jeneige ok wel 's of'evraogd hoe of dat noe net in z'n waark gaot. Daor zuvve vandaog 's n'r kieken.
La've 't West-Veêluws weer 's as veurbeeld nemen; dat schrief ik en lees jie noe toch al. En ik v'rwacht dat 't mit de aandere streektaole krek allees gaot, dus je kun 't ziejn as een algemeên v'rhaol.

Je kun kieken n'r hoe de taol langzaom mer zeker achteruut'edrongen wördt: eerst raokt 't op de schôle vurt, dan op 't heêle daarp, en uuteindelijk ok op 't plattelaand – eerst scheien de jongere d'rmee uut, en dan nao vieftig jaor bin d'r zwat gien ouwere die 't nog kennen meer over. Da's de sôciaole kaant. An de taolkundige kaant zie je dat 't niet zwart of wit is, enkel of juust heel gien streektaol; 't gaot geleidelijk, of eigelijk mit stapjes. 'k Het 't dan over uut'esproken dialek; 'eschreven, zoas dit, kun je 't veul langer overend houwe, mer da's eer kunstmaotig. Noe – 't is netuurlijk v'rschil, de eên of de aander, hoe of 't net gaot, dus de volgorde kan sums net iets aanders uutpakken en 't loopt ok best iets deur mekaor, mer over 't geheel gaot de aftaokeling in de volgende stappen:

1.     Eige woorde raoken v'rgeten. Best kaans da-je dat in dit stukje al ziejn kun; en um ze op straot zo gauw bie de haand te hen, die echte Veêluwse woorde veur een kwak dinger, da's nog meuilijker veur degeêne die d'r niet van kiend af an mee v'rtrouwd bin.
2.     De zinsvolgörde wördt an'epast an 't Staandaordnederlaands. Hoeveul bin d'r nog die "jao, dat duuj mer" zège instee van "ja, doe dat maar"?
3.     De lange klinkers wörre in'ekört. "Daarp" wördt "darp", "laand" wördt "land".
4.     V'raanderde klaanke wörren an'epast an de staandaordtaolklank; onregelmaotige klaanke zoas in "puup" ('pijp') en "kirreltsje" ('korreltje'), dan veul veurkommende zoas "peerd" en "zeuke"; de ouwe klaank veur die amparte, taomelijk jonge Nederlaandse [ui] en [ij] 't lest: "huus" en "kiek" houwen 't lang uut.
5.     't Langste blieven de v'rkörtinge bestaon, beveurbeeld "an" en "kommen", mer ok uutdrukkings zoas "dat he'k" of "as 't zo is".

Eigelijks is dit mar een naor liesje van een streektaol die hoe langer hoe doôdzieker an 't wörren is. Mer je kun 't net zo goed achtersteveure lezen, as je weten wullen hoe veer of je al bin um je Veêluws weer te leren – waant je mot niet v'rgeten, as je greig zien dat je kiender d'r klasgenoôtjes veuruut kommen mit taol en zo d'r harses knap gebruken kun, da' je ze dan in 't Veêluws groôtbrenge motten zou, zodasse zo gauw ze op school komme al een tweede taol leren.
Noe dan:
1.     V'rkörtinge, die ken je al. Maak d'r gebruuk van.
2.     Veêluwse klaanke – gebruuk ze ok gerust op straot, op school, in de winkel, op je waark – je mag best groôts wezen op waar je vandaon kommen.
3.     De lange klanke maoken je uutspraok pas echt 'plat'; veural in de umgeving van Barreveld–Lunteren, veder n'r 't noorde v'rdwient dit trekje weer.
4.     Hier en daor mot je de volgörde van de woorde in een zin iets v'raandere; eigelijk ku'je dat 't beste leren deur veul mit echte dialeksprekers te praoten, die 't nog van binnenuut kennen.
5.     Intussen leer je dan ok die echte Veêluwse woorde en uutdrukkinge; in Evert en Betje staon d'r een hele kwak, mer je kun ok 's rondkieke op mijnwoordenboek.nl, beveurbeeld bie 't Lunters ('t leuke is dat je daor zelf ok dinger biezetten kun, alleên is 't naodeel dat een hoop die d'r woorden he'n toe'evoegd niet aarg op de juuste spelling 'elet he'n). Of je haol bie de boekwinkel 't Barnevelds woordenboek van Van der Giessen.

Veul schik d´rmee!

maandag 24 augustus 2015

Heidebrand goed voor natuur en landschap

Grootschalige bosbranden in Canada, Australië, Griekenland…  Rampzalig voor zowel de natuur als omwonenden. Maar dat wil nog niet zeggen dat een natuurbrand altijd slecht is. Integendeel. De natuurlijke graslanden in Zuid-Afrika worden in stand gehouden door een brand veroorzaakt door blikseminslag of hitte, die jaarlijks of om de paar jaar een grote lap veld in de as legt. Nu het land steeds dichter bevolkt raakt krijgen deze veldbranden vaak niet meer de kans zich te ontwikkelen, met als gevolg dat graslanden overwoekerd raken door bramen.
Het is eigenlijk eenvoudig: een brand brengt de successie – natuurlijke opeenvolging van begroeiingsvormen – terug bij af; en dat is niet de bedoeling voor een bos dat honderden jaren nodig heeft gehad om zover te komen. Maar dat is wel de bedoeling voor… een Nederlands heideveld. Als er niks gebeurt vergrast de hei, slaan er vliegdennen en berken op en wordt het bos. Omdat we bos genoeg hebben maar niet zoveel hei meer is dat niet wat we willen, dus moet de hei beheerd worden: begrazen, maaien en plaggen zijn gebruikelijk, maar een minstens even goede verjongingsmethode is branden. Vroeger gebeurde dit volop, maar net als in Zuid-Afrika zijn we er hier bang voor geworden en gebeurt het bijna nergens meer.
Alleen op het Artillerieschietkamp (ASK) bij Oldebroek en op een deel van het infanterieschietkamp bij Harskamp, waar plaggen door de aanwezigheid van onontplofte projectielen in de bodem te gevaarlijk is, daar is branden het standaard heidebeheer. Met als resultaat een mooie paarse hei, en bepaalde planten en dieren die gebaat zijn bij brandbeheer. Zoals het Korhoen; en daarom is het branden nu ook heringevoerd op de Sallandse Heuvelrug, zij het kleinschalig en voor de Korhoenders waarschijnlijk te laat.

Af en toe gebeurt het echter ook elders, zoals vorig jaar op de Hoge Veluwe, toen een groot stuk hei met wat bos afbrandde. De Wageningse hoogleraar Frank Berendse legde uit dat het eigenlijk wel goed was voor de hei. Alleen kleine dieren zoals slangen en hagedissen zijn vaak niet in staat aan het vuur te ontkomen, waardoor de reptielenpopulaties een gevoelige klap krijgen door een heidebrand; en als het in de broedtijd gebeurt worden er de nodige vogelnesten vernietigd. Maar dat zijn dan ook zo'n beetje de enige grote nadelen.

Beheersmatig heidebranden, zoals op het ASK, gebeurt dermate zorgvuldig dat het geen enkel gevaar oplevert voor de omgeving. Bovendien kan de beheerder dan zelf het beste tijdstip uitzoeken, afhankelijk van tijd van het jaar, bodemvochtigheid en windrichting. Misschien is het daarom beter om een natuurlijke brand, of een aangestoken brand zoals vorige maand op de Leenderheide, te voorkomen door beheersbranden weer in te voeren; misschien niet overal, maar toch op meerdere heidevelden. Met winst voor natuur en landschap.


vrijdag 14 augustus 2015

Lêchám la-sjaloom

Geen vrede zonder strijd
 
“Oorlog, droeve tijden”, pleegt mijn opa, die de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt, te zeggen. Maar dat is nog veel te zacht uitgedrukt. Oorlog is een ramp zonder weerga, een verschrikking van zinloos lijden. Oorlog is het laatste wat we moeten willen, en dus… moeten we het leger maar afschaffen? Met als gevolg dat vijandelijke machten mét een leger vrij spel krijgen.
Soms kun je met onderhandelen een oorlog voorkomen. Soms niet. Dan rest er niet anders dan gewapenderhand de vrijheid te verdedigen.
 
Zeventig jaar geleden werd ons land bevrijd van de Duitse overheersing. Door pacifisten? Vanzelf niet. Amerikaanse soldaten kwamen in Europa hun leven opofferen – waarvoor? Om de democratie te redden? Welnu, dat is in het Midden-Oosten aan de orde. Niet om nieuwe democratieën te vestigen, maar om degene die er zijn te beschermen: Israël, Libanon – en Europa, want een agressieve Islamitische Staat is nooit verzadigd en zal als hij de kans krijgt doorstoten naar Europa. Hoe waardevol een democratisch bestuur ook is (of lijkt te zijn), een werkelijk edel doel kan ik het echter niet noemen. Maar wie de gebeurtenissen in het Midden-Oosten ook maar enigszins volgt krijgt edele doelen genoeg aangereikt. De nietsontziende terroristen van ISIL verwoesten kunstschatten en heilige plaatsen van zelfs hun eigen geloofsgenoten. Het voortdurend in het nauw gedreven Israël – "de Jood onder de naties" – dreigt er een nieuwe gevaarlijke vijand bij te krijgen. De Koerden en de druzen zijn bereid hun vrijheid met geweld te verdedigen, maar krijgen weinig hulp. En bovenal: de jezidi's en de christenen nemen geen wapens op – dezen ze het maar! – en worden op de vlucht gedreven of afgeslacht door de bloeddorstige horden. Als ik militaire ervaring had zou ik ernstig overwegen nu naar het Midden-Oosten af te reizen om mijn steentje bij te dragen aan de bestrijding van het ten hemel schreiende onrecht. De bescherming van hulpelozen, dat is een werkelijk edel doel dat het waard is om voor te sterven.
 
Zing een lied voor de vrede – Sjier la-sjaloom!

– lacheen lach sjieroe sjier la-sjaloom
al tielchasjoe têfielaa;
moetav tasjieroe sjier la-sjaloom
bê-tsee'aka gêdoolaa!
zing daarom slechts een lied voor de vrede
fluister geen gebed
beter te zingen een lied voor vrede
met een grote schreeuw

Soms is een gebed fluisteren niet genoeg, al moet je de macht van de God die gebeden hoort niet onderschatten. Soms echter is ook zingen niet genoeg en moet er gevochten worden voor de vrede – lêchám la-sjaloom!