maandag 26 november 2012

Wonderen (inleiding)

In Schaduw van de werkelijkheid worden gebeurtenissen beschreven waarvan de sceptische lezer zich afvraagt wat hij ervan moet denken, die hij wellicht zelfs als onmogelijk terzijde schuift. Deze verhalen staan echter geenszins op zichzelf. De hele geschiedenis staat bol van de wonderverhalen.

Een boze geest neemt intrek in een slang, die spraakvermogen krijgt en mensen misleidt.
Een grote trek van dieren van allerlei soort komt op gang in de richting van een groot houten schip op het droge, waarin elk dierenpaar vervolgens een plek krijgt om de grootste ramp uit de geschiedenis van de mensheid te overleven.
Als de leider van een vluchtend volk zijn staf uitstrekt over de Golf van Suez steekt er een storm op die de zee klieft en een pad droogmaakt waarover het volk ontsnapt aan het achtervolgingsleger, temidden van muren van water.
Terwijl hetzelfde volk jarenlang door de halfwoestijn van het Sinaï-schiereiland zwerft ligt elke ochtend de grond rond het tentenkamp bezaaid met kleine bolletjes broodachtig voedsel.
Een ezelin krijgt tijdelijk spraakvermogen om haar berijder te waarschuwen voor de aanwezigheid van een engel die op het punt stond de ruiter te doden.
Een engel neemt een menselijke gedaante aan en ontmoet een man om hem instructies te geven. De man bereidt op een steen een maaltijd voor zijn wonderlijke raadgever die zijn staf uitsteekt en het offermaal aanraakt. Onmiddellijk lijkt er vuur uit de steen op te stijgen en de engel stijgt op in het vuur en verdwijnt uit het gezicht.
Op een profetenschool wordt een beetje brood en graan gebracht, het eerste voedsel na een hongersnood. Dit is echter bij lange na niet genoeg om alle leerling-profeten te voeden, maar de leidinggevende profeet gebiedt de tafel klaar te maken, waarna het kleine beetje voedsel ruimschoots genoeg blijkt voor de hele groep.
De profetenschool is te klein geworden en de 'profetenzonen' gaan er onder leiding van de profeet opuit om timmerhout te hakken. Plotseling schiet het blad van de geleende bijl die één van de mannen hanteert van de steel af en verdwijnt onder water. De profeet gebiedt hem echter een stuk hout af te snijden en naar de plaats waar de bijl verdween te werpen – en het ijzer komt bovendrijven.
De profeet komt bij een arme weduwe, wier schuldeiser haar als genoegdoening haar beide zoons dreigt af te nemen. Het enige dat de vrouw nog in huis heeft is een kruikje met een klein beetje olijfolie. De profeet gebiedt de jongens bij de buren zoveel mogelijk vaten te lenen, waarna zij en hun moeder de kruiken en potten volschenken met de olie. Pas als het laatste vat vol is raakt de eigen kruik leeg.
Lange tijd doet de profeet op doorreis het gastvrije huis van een welgestelde vrouw aan, tot hij haar op een dag vraagt een wens te doen. De kinderloze vrouw vraagt om een zoon en krijgt die. Een paar jaar later sterft het kind echter. De profeet strekt zich uit over het kind en de geest van de jongen keert terug in zijn lichaam.
Een rondtrekkende rabbi die veel volk trekt, Jesjoea geheten, heeft eens ver buiten de bewoonde wereld een toespraak gehouden tot zijn volgelingen. Tegen de avond vraagt Hij zijn leerlingen of ze iets te eten hebben voor de hongerige menigte, maar er blijken slechts vijf broodjes en twee vissen te zijn. Jesjoea gebiedt de vele duizenden mensen tellende menigte te gaan zitten en breekt de broden en vissen, waarna de leerlingen het voedsel onder het volk uitdelen. Iedereen eet zijn buik vol en er blijven mandenvol voedsel over.
Tien melaatsen komen naar Jesjoea toe met de vraag hen te genezen. Hij stuurt hen naar de priester om zich rein te laten verklaren en onderweg verdwijnt de ziekte.
De twaalfjarige dochter van een synagogeleider sterft als haar vader op weg is Jesjoea bij zijn zieke dochtertje te roepen. Als Jesjoea het huis binnenkomt stuurt Hij de klaagvrouwen naar buiten, pakt het dode meisje bij de hand – en ze herleeft.
Een blinde vraagt de als goddelijk vereerde keizer Vespasianus zijn ogen te genezen, waarin deze toestemt – en de blinde kan weer zien.
Een arm gezin heeft niets te eten, maar gaat toch aan tafel en terwijl het gezin bidt wordt er aangebeld. Buiten de deur is een tas vol etenswaren neergezet.
Een man droomt dat een kennis van hem sterft. Enkele dagen later krijgt de kennis een dodelijk ongeluk.
Een jongeman heeft het moeilijk en probeert een sms naar zijn vriendin te sturen, maar zijn telefoon weigert. Vertwijfeld zendt hij een schietgebed op naar God – en het berichtje wordt verzonden. Na antwoord van zijn vriendin probeert hij haar een bericht terug te sturen, maar opnieuw mislukt het en de telefoon gehoorzaamt pas weer na een gebed. Zo gaat het de hele avond door.
Een jonge vrouw bidt om iets van God te mogen ervaren. Onmiddellijk krijgt ze een zo overweldigende ervaring van liefde dat ze moet bidden dat ophoudt, want het is niet te verdragen.
Een Pakistaanse christen is op de vlucht en heeft slechts 300 roepies op zak. Hiervan koopt hij treinkaartjes en voedsel, terwijl het bedrag op onverklaarbare wijze 300 roepies blijft. Pas als hij vrienden ontmoet die hem helpen raakt het geld op.

maandag 19 november 2012

Een bloedstollende ervaring

Het is nacht. Een stikdonkere nacht. Donkere wolken pakken zich samen boven het inktzwarte water van het meer. Slechts nu en dan verlicht het schimmig schijnsel van een uiterst smalle, vrijwel liggende maansikkel de oppervlakte der al woester opdonderende golven. Slechts één vissersboot heeft niet tijdig de oever weten te bereiken en dobbert nu eenzaam en hulpeloos midden op het uitgestrekte meer. De mannen in de schuit weten dat het hier flink kan spoken en deze nacht zal hen daar nog eens hardhandig aan herinneren, nu een schielijk opstekende storm hen heeft overvallen. De snel aanwakkerende wind giert door het want, jaagt spookachtige witte schuimvlokken over het dek en reeds slaan de eerste golven over het gangboord. Haastig sjorren de vissers de juist bijtijds ingehaalde netten, zeilen en ander tuig en vaatwerk vast, om dan zichzelf in veiligheid te begeven. In veiligheid, dat betekent jezelf vastknopen aan de mast of het dolboord, want het krappe benedendek is niet bepaald de plek om je veilig te voelen in een vliegende storm. Zo staan, zitten of liggen de mannen dan het verloop van het noodweer af te wachten, biddend het er levend vanaf te mogen brengen. Binnen de kortste keren heeft overslaand water de ruwe kledij van de mannen doorweekt. Klappertandend houden ze zich met alle macht vast aan het weinige houvast dat een vissersboot te bieden heeft, terwijl de tijd hardnekkig traag verstrijkt en de storm nog in hevigheid toeneemt. De boot stampt en slingert niet meer, maar rijst op de huizenhoge golven om dan donderend omlaag te storten in het volgende golfdal. De loeiende storm maakt elk gesproken woord onverstaanbaar.
Even laat de maan zich weer zien en dit is genoeg om Sjim'on de stuipen op het lijf te jagen. Zijn schreeuw en armgebaar doen zijn makkers omzien en enkelen vangen nog juist voordat de maan weer schuilgaat achter voortrazende wolkengevaarten een glimp opvangen van iets… iets dat voor hun sluimerende bijgelovigheid is als olie voor het vuur. Ach, wie nog niet bijgelovig was zou het hier worden, nu een nieuwe vleug maanlicht plotseling een schouwspel onthult dat de verbeelding te boven gaat. Verbijsterd zien de vissers voor hun ogen een golf oprijzen, met op zijn hoge top een lichte gestalte, misschien zo groot als een mens. Veel dichterbij nu. Als aan het dek genageld zien de kerels hoe elke nieuwe golf het spook dichterbij brengt. De geharde kerels, voor geen kleintje vervaard, schreeuwen van angst. Een boze geest die in deze omstandigheden op hen af komt, dat kan maar één ding betekenen: de bode des doods.
Nog maar weinige meters is de spookverschijning van de gekwelde vissersboot verwijderd, als de gedaante de zeelui nieuwe stuipen op het lijf jaagt door hen aan te roepen. Maar de angstkreet besterft hen op de lippen, want die stem… klinkt bekend…! Dan beginnen ook de woorden tot hen door te dringen – geen woorden die de dood aankondigen, integendeel. De spreker herhaalt zijn woorden en de hoop die zij meebrengen is voor hun angst als olie voor de golven. Jesjoea! Sjim'on, ongeremd als hij is, roept naar zijn Meester: ,,Rabbi, als U het bent, laat mij dan naar U toe komen!” En de gestalte op het water antwoordt: ,,Kom.” Haastig maakt de visser het touw rond zijn middel los, klimt over de reling en laat zich op het water zakken – ja, óp het water! De natuur gehoorzaamt de geest! En zonder aarzelen loopt hij op zijn leermeester toe. Dan duikt er echter een nieuwe, hoge golf op en Sjim'on schrikt. Hier op dit water lopen?! Onmogelijk. En zijn noodkreet dreigt met hem weg te zinken in de koude, duistere diepte. Met een enkele stap is zijn Redder evenwel bij hem om zijn hand te grijpen en hem weer op het water te helpen. Met een berisping aan het adres van Sjim'on en zijn makkers om hun gebrek aan geloof klimt Hij met Zijn leerling aan boord, en met dat Hij Zijn voeten op de planken zet luwt de storm. De golven, die gewoonlijk nog lang na een storm woest tekeer gaan, dempen binnen enkele minuten. Zacht verlicht de smalle maansikkel een kalme zee. Wonderlijk, wonderlijk.

maandag 12 november 2012

Belhamels en insectenlarven

Je weet wel wat een belhamel is, hè, zo'n branieschopper die allerlei rottigheid uithaalt.
Maar ken je ook de oorspronkelijke betekenis? Een belhamel is zo'n schaap dat altijd als eerste over de dam gaat, en dus een bel om z'n nek krijgt, zodat de boer weet waar de kudde blijft.

Het zijn belhamels die het in de wereld voor het zeggen hebben, en de massa volgt wel; of het nu gaat om kleding, techniek, muziek, nieuws, arbeidsdeelname, wetenschap, godsdienst en andere vormen van moraal of welk maatschappelijk onderwerp dan ook. "Mode" heet dat. Ben jij een uitzondering? Durf je een uitzondering te zijn?
Om toch nog een keer reclame te maken voor 'mijn' boek: Schaduw van de werkelijkheid daagt je uit kritisch na te denken over dingen die je wellicht altijd voor vanzelfsprekend had aangenomen en laat je zien dat er meer is.

Hé jij daar, denk eens na! Wou je gewoon één of andere grijze muis wezen die niet is te onderscheiden van de massa; een kuddedier dat achter de eerste de beste belhamel aanloopt; een 'trendhopper' die zich laat meeslepen door elke rage en modegril; zo'n insectenlarf die in de rivier lekker meedrijft met de stroom van de onzinpraat van de praatjesmakers van de wereld? Of wil je echt een Homo sapiens zijn, een denkende mens?

maandag 5 november 2012

Land van melk en suiker

Een heerlijk landje is ons Nederland eigenlijk. Een soort Luilekkerland. Dankzij onze goede weidegronden hebben we nooit gebrek gehad aan melk en een steeds breder uitwaaierend scala aan melkproducten. En het honingstadium hebben we inmiddels – zo ongeveer sinds het verdwijnen van de boekweitteelt – achter de rug.

En of we er nu in de kerk voor dankzeggen of niet, we zijn blij met het feit dat ondanks de onvolprezen economische recessie onze koopkracht nog aardig op peil blijft, om vervolgens in dit land van gouden bergen veilig onder zeil te gaan, zoals Elly en Rikkert het ooit opmerkten.

Jazeker, ook veilig, want in de onzekere wereld waarin we leven is er niets zo belangrijk als onze veiligheid. Want je kunt zomaar op straat aangerand, beroofd of vermoord worden, en natuurlijk ervaren wij dagelijks de dreiging van het moslimterrorisme dat vele slachtoffers eist. Of… hoe zit het ook alweer… speelde dit nou in Zuid-Afrika of Irak, of toch in Nederland? Ach, het doet er niet toe, de wereld is één groot dorp en dus moeten wij strenge maatregelen nemen om onze veiligheid te waarborgen. Ik bedoel, dat hebben we toch wel verdiend, want we hebben er samen toch maar een fijn landje van gemaakt. Armoede is er niet meer, iedereen heeft het goed, de medische zorg… nu ja, laat af en toe te wensen over, maar wat niet?

Alleen behouden we hopelijk onze baan in deze onzekere tijden, want stel je voor dat we in Nederland zouden moeten blijven met de vakantie. Dat zou toch al te dol zijn. En ook niet best als we de tweede auto eruit zouden moeten doen. Sijtze Scheeringa zag het jaren geleden al helder.

Mien gedach’n, die goan noar heul ver trug.
Ik was een lutje vent.
Achterop de Solex bie mien moe,
richting Nörg mit oôze tent,
een weekje kamperen bie de Zuurse Duun’n,
joa, wel dertig kilometer vot;
mien voet’n in de fietstas’n
en mien babbe, die ree veurop.

(..)
Maar tegenwoordig jakkert elk en ain ien zo’n dure slee,
wie vlaigen overal moar hin –
doezenden kilometers vot, noar de Middellaandse Zee –
"Dicht bie huus? Da’s jao veul te min."
Dik rood op de baank –
"Volg’nde moand zain wie wel weer
en aans lain wie wel wat bie."

En mien gedach’n, die goan noar heul ver trug;
achterop Solex, wat was ik blied.

“Materiaolisties”! Dat is ’t juuste woord.